Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ondanks mijn doofheid en blindheid heb ik zekerheid gevonden

Ondanks mijn doofheid en blindheid heb ik zekerheid gevonden

Ondanks mijn doofheid en blindheid heb ik zekerheid gevonden

VERTELD DOOR JANICE ADAMS

Ik was vanaf mijn geboorte vrijwel doof, maar ik leerde me te redden in een horende wereld. Vervolgens werd ik tijdens mijn studie aan de universiteit onaangenaam verrast toen ik te horen kreeg dat ik blind zou worden. Mijn goedbedoelende decaan gaf me een artikel over leven zonder gezichtsvermogen en gehoor. Onmiddellijk viel mijn oog op de zinsnede dat personen die zowel doof als blind zijn, de eenzaamste mensen ter wereld zijn. Ik barstte in tranen uit.

IK BEN op 11 juli 1954 geboren in Des Moines (Iowa, VS). Ik was het enige kind van Dale en Phyllis Den Hartog. Mijn ouders hadden er geen idee van dat ze beiden drager waren van een genetische aandoening die bekendstaat als het syndroom van Usher, dat gekenmerkt wordt door aangeboren doofheid en een toenemend gezichtsverlies.

Mijn ouders vermoedden eerst niet dat er iets met me aan de hand was. Dat kwam misschien omdat ik met mijn beetje restgehoor lage tonen opving en soms op geluiden reageerde. Maar toen ik niet ging praten, wisten ze dat er iets ernstig mis was. Toen ik een jaar of drie was, stelde de arts ten slotte vast dat ik doof was.

Mijn ouders waren ondersteboven van het nieuws. Niettemin besloten ze dat ik de best mogelijke opleiding zou krijgen. Ik werd op een uitstekende kleuterschool voor slechthorenden geplaatst. Maar omdat ik bijna doof was, liep het op een jammerlijk fiasco uit. Soms uitte ik mijn frustratie door met mijn hoofd tegen de muur te slaan.

Naar een speciale school

Mijn ouders besloten me in te laten schrijven op het Centraal Instituut voor Doven (CID) in Saint Louis (Missouri). Ondanks de hoge financiële kosten en de emotionele pijn die het kostte om me op vijfjarige leeftijd weg te sturen, meenden ze dat dit mij de beste kans zou geven op een succesvol, gelukkig leven. Mijn ouders en ik konden toentertijd echt niet met elkaar communiceren.

Ik zag dat Moeder mijn kleren in een grote koffer inpakte. De autorit leek eindeloos te duren. Ik weet nog dat ik bij het CID andere kleine meisjes zonder moeder zag en dacht: ’O, ik hoef hier niet te blijven, want ik heb een mama en een papa.’ Toen het moment kwam waarop mijn ouders moesten vertrekken, probeerden ze me duidelijk te maken dat ze over een paar maanden terug zouden komen. Ik huilde en huilde en hield hen stevig vast, maar de leidster trok me weg zodat ze konden weggaan.

Ik voelde me in de steek gelaten. Toen ik alleen was met de andere meisjes tijdens onze eerste nacht op de school, probeerde ik een huilend meisje te troosten door te doen alsof ik tegen haar praatte, hoewel ik op dat moment eigenlijk niet kon praten. De leidster gaf me een standje en zette een kamerscherm tussen ons in zodat we niet konden proberen met elkaar te communiceren. Vanaf dat moment bleef het muurtje daar. Het isolement was verschrikkelijk.

Langzamerhand kreeg ik door dat wij daar allemaal waren omdat we niet konden horen. Misschien hielden mijn ouders toch van mij, maar ik redeneerde dat het mijn fout was dat ik het op de kleuterschool niet had gered. Ik was vastbesloten dit keer te slagen en ooit naar mijn familie terug te gaan.

Het onderwijs op het CID was uitstekend. Hoewel we geen gebarentaal mochten gebruiken, kregen we heel veel individuele lessen in liplezen en in spreken. Alle vakken die op reguliere scholen worden onderwezen, kregen ook aandacht. Hoewel ik geloof dat de zogenoemde zuiver mondelinge benadering bij veel dove kinderen geen goede resultaten oplevert, werkte die bij mij wel, en ik had het gevoel dat ik het er goed van afbracht. Met mijn hoorapparaten leerde ik hoe ik wijs kon worden uit de bewegingen van de mond en de gedempte geluiden van de spraak van anderen. De meeste horende mensen begonnen mijn verbeterde, maar gebrekkige spraak te begrijpen. Mijn ouders en de school waren uitermate tevreden met mijn succes. Toch verlangde ik terug naar huis.

Elke zomervakantie smeekte ik mijn ouders of ik thuis mocht blijven en in Iowa naar school mocht gaan, maar er waren nog steeds geen plaatselijke lesprogramma’s. Nadat ik weer op school was teruggekeerd, stuurde Moeder me elke dag een brief waarbij ze een stukje kauwgom meestuurde. Wat koesterde ik die kauwgummetjes vanwege de liefde die ze weerspiegelden! In plaats van ze te kauwen, bewaarde ik elk stukje, en als ik me neerslachtig voelde, waren ze me helemaal dierbaar.

Weer thuis, maar problemen steken de kop op

Toen ik tien was, haalden mijn ouders me ten slotte naar huis. Ik was erg blij en voelde me heel veilig nu ik bij mijn familie was! Ik werd ingeschreven op een plaatselijke speciale school in Des Moines voor slechthorende kinderen. Uiteindelijk werd ik in een gewone klas geplaatst omdat ik vrij goed kon liplezen en had geleerd verstaanbaar te spreken. Maar er waren veel uitdagingen in mijn nieuwe situatie.

Op de slaapzaal van het CID had ik me door mijn dove leeftijdgenoten geaccepteerd gevoeld. Maar wanneer ik nu gelijktijdig met meer dan één persoon moest communiceren, konden mijn lipleesvaardigheden de snelle conversatie niet bijhouden. Dus dan stond ik aan de kant. Ik wilde zo graag geaccepteerd worden!

Dat leidde ertoe dat ik moeite deed bij tienerjongens in de smaak te vallen, wat tot resultaat had dat ik in riskante situaties terechtkwam. En ik wist niet hoe ik nee moest zeggen. Toen ik veertien was, werd ik verkracht, maar ik vertelde het aan niemand. Hoewel mijn ouders altijd bezorgd en liefdevol waren, voelde ik me geïsoleerd en verloren.

Met mijn hoorapparaten kon ik een beetje van muziek genieten, maar mijn muziekkeuze was dubieus. Ik luisterde naar harde psychedelische rock. Ik begon ook regelmatig marihuana te gebruiken en trok me steeds meer terug. Ik voel nog steeds diepe spijt wanneer ik terugdenk aan de dingen die ik in die turbulente jaren heb gedaan en de pijn die het bij mijn familie en mezelf heeft veroorzaakt.

Pogingen om mijn leven te verbeteren

Gedurende die periode had ik een aanhoudende drang om te leren en wilde ik graag creatief bezig zijn. Ik las voortdurend, schilderde, naaide en borduurde. Ik wilde meer uit mijn leven halen dan wat de toekomst zou brengen voor mijn vrienden die alleen maar met drugs bezig waren. Dus schreef ik me in op een gewone universiteit vlak bij huis om iets te gaan doen met mijn interesse voor kunst. Omstreeks deze tijd besloot ik gebarentaal te leren omdat ik gefrustreerd was over het feit dat ik sociaal gesproken werd buitengesloten.

Ten slotte maakte ik de overstap naar het Nationaal Technisch Instituut voor Doven in Rochester (New York) waar ik als hoofdvak keramische kunst koos. Hoewel mijn gezichtsvermogen steeds meer achteruitging — een feit dat ik op de een of andere manier weigerde in te zien — had ik het gevoel alsof het met mijn leven de goede kant opging. Maar toen zorgde mijn decaan op de universiteit ervoor dat ik de feiten onder de ogen zag door me te vertellen dat ik binnenkort blind zou worden.

Het instituut was er niet goed op ingesteld om in mijn behoeften te voorzien en ik moest vertrekken. Wat nu? Hoewel ik verdrietig was bij het vooruitzicht binnenkort blind te worden, was ik vastbesloten een manier te vinden om onafhankelijk te leven en niet te eindigen als, zoals het werd verwoord in het artikel dat de decaan me had gegeven, ’een van de eenzaamste mensen ter wereld’. Ik ging terug naar huis in Iowa om te leren braille te lezen en een stok te gebruiken om mobiel te zijn.

Verhuizing naar Washington D.C.

De Gallaudet University in Washington D.C., de enige dovenuniversiteit voor alfawetenschappen ter wereld, had speciale voorzieningen voor doofblinde studenten. Ik verhuisde daarheen en studeerde in 1979 cum laude af. Opnieuw voelde ik me goed omdat ik in staat was geweest in academisch opzicht te slagen.

Toch voelde ik me sociaal nog steeds geïsoleerd van mijn leeftijdgenoten. Ondanks mijn verslechterende gezichtsvermogen had ik nog net op tijd gebarentaal geleerd, waardoor ik het gevoel begon te krijgen dat ik bij een groep hoorde, de dovengemeenschap. De gebarentaal die ik gebruik, is dezelfde die andere dove mensen gebruiken. Maar omdat ik hun handen moest vastpakken om hen te begrijpen, werd ik door sommige doven gemeden omdat ze zich opgelaten voelden. Ik begon me af te vragen of ik ooit echt door een groep mensen zou worden geaccepteerd.

Zoektocht naar de ware religie

Tijdens mijn jeugd had religie me geen troost verschaft. En hoewel ik op de universiteit een cursus godsdienst volgde, kreeg ik nooit antwoorden op mijn vele vragen. Nadat ik was afgestudeerd, bleef ik antwoorden zoeken. In die tijd was ik ongelukkig in mijn relaties en dus begon ik tot God te bidden om zijn leiding.

In 1981 keerde ik terug naar de Gallaudet University om een graad te behalen in revalidatie-counseling. Ik bleef om hulp bidden om de juiste kerk te vinden. Diverse mensen boden aan me mee te nemen naar hun kerk, maar om de een of andere reden kwam dat er niet van. Toen ontmoette ik Bill, die normaal kon horen en daar ook een postuniversitaire studie volgde. Hij kwam er eigenlijk bij toeval achter dat ik zijn interesse voor de bijbel deelde en hij vertelde me dat hij allerlei verbazingwekkende dingen leerde van Jehovah’s Getuigen.

Mijn eerste indruk was dat Jehovah’s Getuigen een soort joodse sekte waren en ik merkte dat dit bij veel dove mensen de gangbare mening was. Bill verzekerde me ervan dat dit niet het geval was, en hij zei dat de beste manier om meer over hen te weten te komen was door een van hun vergaderingen te bezoeken. Ik wilde er niet echt naar toe maar dacht terug aan mijn gebed. Ik stemde toe, maar met tegenzin en onder de voorwaarde dat we op de achterste rij zouden zitten zodat we konden wegglippen als ze ons iets wilden opdringen.

Ik voelde me al gauw thuis

Tijdens de rit naar de vergadering was ik erg nerveus. We droegen beiden een spijkerbroek en een sportief shirt. Ik was blij dat we een beetje laat waren omdat we dan voor de vergadering met niemand contact hoefden te hebben. Bill vertaalde gedetailleerd alle dingen die ik noch kon horen noch kon zien. Hoewel ik niet helemaal begreep wat er gebeurde, was ik van twee dingen onder de indruk: de spreker gebruikte veelvuldig de bijbel, en de kinderen, die naast hun ouders zaten, namen actief deel aan de vergaderingen. Na de vergadering werd ons helemaal niets opgedrongen maar werden we hartelijk welkom geheten, ondanks onze kleding en afwijkende raciale achtergrond.

We waren de twee enige blanken in de Koninkrijkszaal. Hoewel ik me er niet van bewust was dat ik enig vooroordeel koesterde jegens negers, voelde ik me er aanvankelijk ongemakkelijk. Maar de boodschap van de bijbelse waarheid was te boeiend om toe te laten dat mijn onbehaaglijkheid me zou tegenhouden. We begonnen de vergaderingen regelmatig bij te wonen. Nog een grotere uitdaging voor mij was dat er geen dove mensen in die gemeente zaten. Dus toen we over een andere gemeente hoorden die bezocht werd door enkele doven, begonnen we daar naar toe te gaan. Ook hier, in die nieuwe gemeente, waren we de enige blanken onder de aanwezigen. Toch werd ervoor gezorgd dat we ons meteen thuis voelden.

We aanvaardden een aanbod van bijbelstudie. Eindelijk kreeg ik antwoorden op mijn vragen. Ik begreep de antwoorden niet altijd onmiddellijk, maar ze kwamen uit de bijbel. Met meer nazoekwerk en meditatie begreep ik ten slotte de betekenis van de bijbelse waarheden. Voor het eerst in mijn leven ging ik me nauw met Jehovah als de ware God verbonden voelen. Ondertussen waren Bill en ik goede vrienden geworden. Ik wist dat hij me aardig vond, maar was verbaasd toen hij me vroeg of ik met hem wilde trouwen. Dolgelukkig zei ik ja. Bill werd kort na ons trouwen gedoopt en ik een paar maanden later op 26 februari 1983.

De zekerheid gevonden waarnaar ik had gezocht

In het begin was ik bang dat ik me geïsoleerd zou voelen omdat er in onze gemeente maar twee andere doven waren en zij waren niet bedreven in het communiceren met iemand die zowel doof als blind is. Ik kon merken dat onze gemeente liefdevol en hartelijk was en toch kon ik in het begin niet rechtstreeks met hen communiceren. Dat maakte me verdrietig. Vaak voelde ik me ontmoedigd en eenzaam. Maar dan werd mijn hart geraakt door een vriendelijke daad van een broeder of zuster en werd ik weer opgebeurd. Ook Bill moedigde me aan te volharden in mijn dienst en tot Jehovah te bidden om meer dove personen in contact te brengen met de gemeente.

Ik besloot een geleidehond te nemen zodat ik onafhankelijker kon zijn. De hond hielp me ook mijn gevoelens van eenzaamheid te verdrijven. Wanneer Bill op zijn werk was, kon ik naar de Koninkrijkszaal lopen om de groep te ontmoeten die daar samenkwam voor het hebben van een aandeel aan de christelijke bediening. Door de jaren heen heb ik vier geleidehonden gehad, en elke hond is als een lid van het gezin geweest.

Hoewel een geleidehond nuttig was, snakte ik naar meer menselijk contact. Na verloop van tijd zegende Jehovah onze inspanningen om onder doven belangstelling voor bijbelstudie te ontwikkelen. Er ontstond zoveel interesse dat er in Washington D.C. een gebarentaalgemeente werd opgericht. Eindelijk kon ik met elk lid van de gemeente communiceren!

Bill kwam ervoor in aanmerking als ouderling te dienen en werd aangesteld als presiderend opziener van de gebarentaalgemeente. Het gaf me veel vreugde bijbelstudies te leiden met andere dove en doofblinde mensen, van wie een aantal nu getrouw Jehovah dienen. Ik heb ook horende zusters gebarentaal geleerd zodat ze doeltreffender konden zijn in de prediking onder doven.

Een tijd van beproeving

In 1992 werd ik overmand door zware depressiviteit die te maken had met het misbruik dat ik als meisje had meegemaakt. Een aantal jaren kon ik nauwelijks functioneren. Ik voelde me gehandicapt — niet door mijn doofheid of blindheid, maar door mijn diepe emotionele verwarring. Vaak dacht ik dat ik het niet aankon naar de vergadering of in de dienst te gaan en smeekte ik Jehovah om me de kracht te geven rechtschapen te blijven. Als gevolg daarvan sloeg ik bijna nooit een vergadering over en bleef ik in die donkere jaren geregeld in mijn dienst. — Mattheüs 6:33.

In 1994 verhuisden we naar Vancouver (British Columbia, Canada) om te helpen bij de oprichting van nog een gebarentaalgemeente. Verhuizen was niet gemakkelijk. Ik liet een bekende stad achter met veel lieve vrienden. Hoewel ik nog steeds niet over mijn depressiviteit en angst heen was, maakte de vreugde te zien dat er in Vancouver een nieuwe gemeente werd gevormd alle offers de moeite waard. Ik heb vriendschappen gesloten met lieve broeders en zusters in de nieuwe gemeente, waardoor ik me er thuis ging voelen.

Gezegend door onze liefdevolle Vader

In 1999 waren mijn man en ik samen met twee andere Getuigen zes weken op Haïti om te helpen bij de prediking onder doven. In samenwerking met het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen daar hebben we een cursus gebarentaal gegeven aan de leden van de gemeente en met hen gepredikt in het betrekkelijk onbewerkte dovengebied. Binnen een paar weken werden er meer dan dertig bijbelstudies met geïnteresseerde dove mensen begonnen! Ik keerde naar huis terug met hernieuwde geestelijke energie en begon in september 1999 met de volletijddienst als pionier. Met de hulp van Jehovah, mijn lieve echtgenoot en een gemeente die me ondersteunt, hebben vlagen van depressiviteit me niet van mijn vreugde beroofd.

In de loop der jaren heb ik ondervonden dat Jehovah teder in genegenheid is (Jakobus 5:11). Hij zorgt voor zijn hele volk — maar vooral voor degenen die speciale behoeften hebben. Door middel van zijn organisatie kon ik de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift samen met veel andere bijbelstudiehulpmiddelen in braille ontvangen. Ik geniet van congressen en andere grote vergaderingen in gebarentaal. De gemeente ondersteunt me liefdevol door die voor mij in vierhanden-gebarentaal te vertalen, zodat ik helemaal bij alle vergaderingen betrokken word. Ondanks een dubbele handicap heb ik zekerheid gevonden onder Jehovah’s volk. Ik ontvang niet alleen, maar ik kan ook geven, en dat geeft me heel veel vreugde. — Handelingen 20:35.

Ik zie ernaar uit in Jehovah’s nieuwe wereld zowel mijn gehoor als mijn gezichtsvermogen terug te krijgen. Ondertussen ben ik niet een van de eenzaamste mensen ter wereld, maar heb ik een wereldwijde familie van miljoenen geestelijke broeders en zusters. Dat alles dankzij Jehovah, die beloofd heeft dat hij me geenszins in de steek zal laten noch me zal verlaten. Ja, ondanks alle uitdagingen kan ik zeggen: „Jehovah is mijn helper; ik wil niet bevreesd zijn.” — Hebreeën 13:5, 6.

[Illustratie op blz. 23]

Gebaren in mijn hand

[Illustratie op blz. 23]

Een recente foto van mijn man, Bill, en mij