Volgens Mattheüs 1:1-25

1  Het boek van de geschiedenis* van Jezus Christus, zoon van David,+ zoon van Abraham.+   Abraham+ was de vader van Isaäk.+ Isaäk was de vader van Jakob.+ Jakob was de vader van Juda+ en zijn broers.+   Juda was de vader van Pe̱rez en Ze̱ra,+ en hun moeder was Tamar.+ Pe̱rez was de vader van He̱zron.+ He̱zron was de vader van Ram.+   Ram was de vader van Ammina̱dab. Ammina̱dab was de vader van Nahe̱sson.+ Nahe̱sson was de vader van Sa̱lmon.   Sa̱lmon was de vader van Boaz+ en zijn moeder was Rachab.+ Boaz was de vader van Obed+ en zijn moeder was Ruth.+ Obed was de vader van I̱saï.+   I̱saï was de vader van David,+ de koning.+ David was de vader van Salomo+ en zijn moeder was de vrouw van Uri̱a.*+   Salomo was de vader van Reha̱beam.+ Reha̱beam was de vader van Abi̱a.+ Abi̱a was de vader van A̱sa.+   A̱sa was de vader van Josafat.+ Josafat was de vader van Joram.+ Joram was de vader van Uzzi̱a.+   Uzzi̱a was de vader van Jo̱tham.+ Jo̱tham was de vader van Achaz.+ Achaz was de vader van Hizki̱a.+ 10  Hizki̱a was de vader van Manasse.+ Manasse was de vader van A̱mon.+ A̱mon was de vader van Josi̱a.+ 11  Josi̱a+ was de vader van Jecho̱nja+ en zijn broers in de tijd van de deportatie naar Babylon.+ 12  Na de deportatie naar Babylon was Jecho̱nja de vader van Sea̱lthiël. Sea̱lthiël was de vader van Zerubba̱bel.+ 13  Zerubba̱bel was de vader van Abi̱ud. Abi̱ud was de vader van E̱ljakim. E̱ljakim was de vader van A̱zor. 14  A̱zor was de vader van Za̱dok. Za̱dok was de vader van A̱chim. A̱chim was de vader van Eli̱ud. 15  Eli̱ud was de vader van Elea̱zar. Elea̱zar was de vader van Ma̱tthan. Ma̱tthan was de vader van Jakob. 16  Jakob was de vader van Jozef, de man van Maria. Uit haar is Jezus geboren,+ die Christus wordt genoemd.+ 17  Van Abraham tot David waren er dus 14 generaties, van David tot de deportatie naar Babylon+ 14 generaties en van de deportatie naar Babylon tot de Christus 14 generaties. 18  Dit is het verslag van de geboorte van Jezus Christus. Zijn moeder Maria was verloofd met Jozef.+ Voordat ze getrouwd* waren, bleek dat ze zwanger was door heilige geest.+ 19  Maar Jozef, haar man, was rechtvaardig en wilde haar niet in het openbaar te schande maken.* Daarom was hij van plan in het geheim van haar te scheiden.*+ 20  Nadat hij dat had overwogen, verscheen Jehovah’s engel in een droom aan hem en zei: ‘Jozef, zoon van David, je hoeft niet bang te zijn om je vrouw Maria mee naar huis te nemen, want ze is zwanger geworden door heilige geest.+ 21  Ze zal een zoon krijgen, en je moet hem Jezus noemen,+ want hij zal zijn volk redden van hun zonden.’+ 22  Dat is allemaal gebeurd als vervulling van wat Jehovah via zijn profeet had gezegd: 23  ‘Luister! De maagd zal zwanger worden en een zoon krijgen, en ze zullen hem Imma̱nuël noemen.’+ Die naam betekent: ‘God is met ons.’+ 24  Jozef werd wakker en deed wat de engel van Jehovah hem had opgedragen: hij nam zijn vrouw mee naar huis. 25  Maar hij had geen gemeenschap met haar tot na de geboorte van haar zoon.+ Hij noemde hem Jezus.+

Voetnoten

Of ‘afstammingslijn’, ‘oorsprong’, ‘geboorte’.
Of ‘bij haar die aan Uria had toebehoord’.
Lett.: ‘verenigd’.
Of ‘niet in het openbaar tentoonstellen’.
Of ‘haar weg te sturen’, ‘haar te laten gaan’.

Aantekeningen

Mattheüs: De Griekse naam die met ‘Mattheüs’ wordt weergegeven, is waarschijnlijk een verkorte vorm van de Hebreeuwse naam die wordt weergegeven met ‘Mattithja’ (1Kr 15:18), dat ‘geschenk van Jehovah’ betekent.

Volgens Mattheüs: Geen van de evangelieschrijvers vermeldt zijn naam in zijn verslag, en de titel maakte blijkbaar geen deel uit van de oorspronkelijke tekst. In sommige manuscripten van Mattheüs’ evangelie wordt de titel weergegeven als Euaggelion Kata Maththaion (Goed nieuws [of: Evangelie] volgens Mattheüs), terwijl in andere de kortere titel Kata Maththaion (Volgens Mattheüs) wordt gebruikt. Het is niet helemaal duidelijk wanneer men ermee begon zulke titels toe te voegen of te gebruiken. Volgens sommigen was dat in de tweede eeuw, omdat er manuscripten van de evangeliën met de langere titel zijn gevonden die dateren van eind tweede of begin derde eeuw. Volgens sommige geleerden zijn de openingswoorden van het boek Markus (‘Het begin van het goede nieuws over Jezus Christus, de Zoon van God’) misschien de reden waarom de term evangelie (bet.: ‘goed nieuws’) gebruikt ging worden als omschrijving van deze verslagen. Het gebruik van zulke titels met de naam van de schrijver kan om praktische redenen zijn ontstaan, namelijk om de boeken duidelijk te identificeren.

boek van de geschiedenis: De openingswoorden van Mattheüs in het Grieks, Biblos geneseos (een vorm van genesis), kunnen ook worden weergegeven met ‘historisch verslag’ of ‘verslag van de afstamming’. Het Griekse woord genesis betekent letterlijk ‘oorsprong’, ‘geboorte’ of ‘afstammingslijn’. In de Septuaginta wordt het gebruikt als weergave van het Hebreeuwse woord tōledhōth, dat dezelfde betekenis heeft en in het boek Genesis meestal wordt vertaald met ‘geschiedenis’ (Ge 2:4; 5:1; 6:9; 10:1; 11:10, 27; 25:12, 19; 36:1, 9; 37:2).

geschiedenis van Jezus Christus: De afstammingslijn in Mattheüs loopt via Davids zoon Salomo, terwijl die in Lukas via Davids zoon Nathan loopt (Mt 1:6, 7; Lu 3:31). Mattheüs laat zien dat Jezus het wettelijke recht op de troon van David had omdat hij een nakomeling van Salomo was via Jozef, die wettelijk gezien Jezus’ vader was. Lukas volgt blijkbaar de afstammingslijn van Maria, die laat zien dat Jezus een biologische nakomeling van David was.

Christus: Deze titel is afgeleid van het Griekse Christos en is het equivalent van de titel Messias (van het Hebreeuwse masjiach). Beide woorden betekenen ‘gezalfde’. In Bijbelse tijden werden leiders ceremonieel gezalfd met olie.

zoon: In deze afstammingslijn kan ‘zoon’ duiden op een letterlijke zoon, een kleinzoon of een nakomeling.

zoon van David: Dit laat uitkomen dat Jezus de erfgenaam is van het Koninkrijksverbond dat met David werd gesloten en dat door iemand in de afstammingslijn van David vervuld zou worden (2Sa 7:11-16; Ps 89:3, 4).

zoon van Abraham: Met het Joodse publiek in gedachten begint Mattheüs Jezus’ wettelijke afstammingslijn door te beklemtonen dat Jezus het wettelijke nageslacht is, de erfgenaam van Gods belofte aan Abraham, via wie alle volken op aarde een zegen kunnen verkrijgen.

vader: In de uitdrukking was de vader van (lett.: ‘verwekte’, ‘bracht voort’) kan het woord vader slaan op een letterlijke vader, een grootvader of een eerdere voorvader (Mt 1:8, 11).

Tamar: De eerste van de vijf vrouwen die in Mattheüs’ afstammingslijn van de Messias vermeld worden. De andere vier zijn Rachab en Ruth, allebei niet-Israëlitische vrouwen (vs. 5), Bathseba, ‘de vrouw van Uria’ (vs. 6), en Maria (vs. 16). Waarschijnlijk zijn deze vrouwen in de verder volledig mannelijke afstammingslijn opgenomen omdat er iets bijzonders was aan de manier waarop ze een voorouder van Jezus werden.

David, de koning: Hoewel er meerdere koningen in deze afstammingslijn zijn opgenomen, is David de enige die met de titel koning wordt genoemd. De koninklijke dynastie van Israël stond ook bekend als ‘het huis van David’ (1Kon 12:19, 20). Door Jezus in vers 1 de ‘zoon van David’ te noemen, beklemtoont Mattheüs het Koninkrijksthema en laat hij zien dat Jezus de erfgenaam is van het koningschap dat was beloofd in het verbond met David (2Sa 7:11-16).

de vrouw van Uria: Dat wil zeggen Bathseba, de vrouw van de Hethiet Uria, een van Davids buitenlandse strijders (2Sa 11:3; 23:8, 39).

Joram was de vader van Uzzia: ‘Vader’ wordt hier gebruikt in de betekenis van ‘voorvader’, zoals in Bijbelse geslachtsregisters vaker wordt gedaan. Zoals uit 1Kr 3:11, 12 blijkt, worden er in de lijn van David drie slechte koningen (Ahazia, Joas en Amazia) weggelaten tussen Joram en Uzzia (ook Azarja genoemd).

vader: Hier gebruikt in de betekenis van ‘grootvader’, want Josia was eigenlijk de vader van Jojakim, die op zijn beurt de vader was van Jechonja, ook wel Jojachin en Chonja genoemd (2Kon 24:6; 1Kr 3:15-17; Es 2:6; Jer 22:24).

Zerubbabel, de zoon van Sealthiël: Hoewel Zerubbabel vaak ‘de zoon van Sealthiël’ wordt genoemd (Ezr 3:2, 8; 5:2; Ne 12:1; Hag 1:1, 12, 14; 2:2, 23; Mt 1:12), wordt hij één keer vermeld bij ‘de zonen van Pedaja’, een broer van Sealthiël (1Kr 3:17-19). Waarschijnlijk was Zerubbabel de biologische zoon van Pedaja, maar het lijkt erop dat hij wettelijk gezien de zoon van Sealthiël was. Misschien is Pedaja overleden toen zijn zoon Zerubbabel nog jong was en heeft Pedaja’s oudste broer, Sealthiël, Zerubbabel opgevoed als zijn eigen zoon. Het kan ook zijn dat Sealthiël kinderloos gestorven is en dat Pedaja een zwagerhuwelijk is aangegaan met zijn vrouw. In dat geval zou de zoon van Pedaja bij Sealthiëls vrouw gezien worden als de wettelijke erfgenaam van Sealthiël.

Sealthiël, de zoon van Neri: Volgens 1Kr 3:17 en Mt 1:12 was Sealthiël de zoon van Jechonja, niet die van Neri. Misschien was Sealthiël getrouwd met een dochter van Neri, waardoor hij zijn schoonzoon zou zijn en dus ‘de zoon van Neri’ kon worden genoemd. Het was in Hebreeuwse geslachtsregisters niet ongebruikelijk om een schoonzoon als een zoon te vermelden. Zo noemt Lukas Jozef ‘de zoon van Eli’, kennelijk de vader van Maria. (Zie aantekening bij Lu 3:23.)

Sealthiël was de vader van Zerubbabel: In veel gevallen wordt Sealthiël de vader van Zerubbabel genoemd (Ezr 3:2, 8; 5:2; Ne 12:1; Hag 1:1, 12, 14; 2:2, 23; Lu 3:27), maar in één tekst wordt gezegd dat Pedaja, Sealthiëls broer, de vader van Zerubbabel was (1Kr 3:19). Waarschijnlijk was Zerubbabel de biologische zoon van Pedaja, maar blijkbaar was hij wettelijk gezien de zoon van Sealthiël. (Zie aantekeningen bij Lu 3:27.)

Jozef: In Mattheüs’ verslag wordt de uitdrukking ‘was de vader van’ (zie aantekening bij Mt 1:2) niet gebruikt voor de relatie waarin Jozef tot Jezus stond. Er wordt gewoon gezegd dat Jozef de man van Maria was en dat uit haar Jezus was geboren. De afstammingslijn in Mattheüs laat dus uitkomen dat hoewel Jezus niet de biologische zoon van Jozef is, hij wel zijn adoptiezoon is en daarom een wettelijke erfgenaam van David. De afstammingslijn in Lukas beklemtoont dat Jezus via zijn moeder Maria de biologische erfgenaam van David is.

Christus: Zie aantekening bij Mt 1:1 en Woordenlijst.

Christus: Deze titel is afgeleid van het Griekse Christos en is het equivalent van de titel Messias (van het Hebreeuwse masjiach). Beide woorden betekenen ‘gezalfde’. In Bijbelse tijden werden leiders ceremonieel gezalfd met olie.

vader: In de uitdrukking was de vader van (lett.: ‘verwekte’, ‘bracht voort’) kan het woord vader slaan op een letterlijke vader, een grootvader of een eerdere voorvader (Mt 1:8, 11).

verloofd: Onder de Hebreeën was een verloving een bindende overeenkomst. Twee verloofden werden als een getrouwd stel bezien, hoewel ze niet als echtpaar gingen samenwonen voordat de huwelijksformaliteiten vervuld waren.

geest: De eerste keer dat het Griekse woord pneuma in de Griekse Geschriften voorkomt. Het duidt hier op Gods actieve kracht. (Zie Woordenlijst.)

man (...) scheiden: Omdat twee verloofden als een getrouwd stel werden bezien, kon Jozef terecht Maria’s man worden genoemd en Maria Jozefs vrouw (Mt 1:20). Er was een echtscheiding nodig om de verloving te verbreken.

David, de koning: Hoewel er meerdere koningen in deze afstammingslijn zijn opgenomen, is David de enige die met de titel koning wordt genoemd. De koninklijke dynastie van Israël stond ook bekend als ‘het huis van David’ (1Kon 12:19, 20). Door Jezus in vers 1 de ‘zoon van David’ te noemen, beklemtoont Mattheüs het Koninkrijksthema en laat hij zien dat Jezus de erfgenaam is van het koningschap dat was beloofd in het verbond met David (2Sa 7:11-16).

man (...) scheiden: Omdat twee verloofden als een getrouwd stel werden bezien, kon Jozef terecht Maria’s man worden genoemd en Maria Jozefs vrouw (Mt 1:20). Er was een echtscheiding nodig om de verloving te verbreken.

verloofd: Onder de Hebreeën was een verloving een bindende overeenkomst. Twee verloofden werden als een getrouwd stel bezien, hoewel ze niet als echtpaar gingen samenwonen voordat de huwelijksformaliteiten vervuld waren.

zoon van David: Dit laat uitkomen dat Jezus de erfgenaam is van het Koninkrijksverbond dat met David werd gesloten en dat door iemand in de afstammingslijn van David vervuld zou worden (2Sa 7:11-16; Ps 89:3, 4).

Jehovah’s: Dit is de eerste van de 237 plaatsen in de Griekse Geschriften waar Gods naam, Jehovah, in de hoofdtekst van deze versie voorkomt. (Zie App. C.)

Jehovah’s engel: Deze uitdrukking komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor, te beginnen in Ge 16:7. In vroege exemplaren van de Septuaginta wordt het Griekse woord aggelos (engel, boodschapper) gevolgd door Gods naam in Hebreeuwse letters. Zo wordt de uitdrukking in Za 3:5, 6 weergegeven in een exemplaar van de Septuaginta dat gevonden is in Nachal Chever (Israël) en dat wordt gedateerd tussen 50 v.Chr. en 50 n.Chr. (Zie App. C.) Een aantal Bijbelvertalingen heeft Gods naam in dit vers behouden in hun weergave van de uitdrukking ‘Jehovah’s engel’. (Zie App. A5 en App. C3 inleiding en Mt 1:20.)

zoon van David: Om Jozef voor te bereiden op wat hij te horen zou krijgen, noemde de engel hem ‘zoon van David’, waardoor hij hem herinnerde aan de belofte in het verbond met David. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 6.)

om je vrouw Maria mee naar huis te nemen: Volgens het Joodse gebruik begon het huwelijk als een stel zich verloofde. De huwelijksformaliteiten werden vervuld als de bruidegom zijn bruid naar zijn eigen huis meenam om er samen te gaan wonen. Meestal gebeurde dat op een vastgestelde dag en was er ook een feest. Op die manier verklaarde de man in het openbaar dat hij de vrouw tot huwelijkspartner nam. Het huwelijk werd bekendgemaakt, bevestigd en geregistreerd, en het was bindend (Ge 24:67; zie aantekeningen bij Mt 1:18, 19).

zwanger geworden: Lett.: ‘verwekt’, ‘voortgebracht’. Hetzelfde Griekse woord is in vers 16 vertaald met ‘is geboren’. De actieve vorm is in vers 2-16 weergegeven met ‘was de vader van’. (Zie aantekening bij Mt 1:2.)

vader: In de uitdrukking was de vader van (lett.: ‘verwekte’, ‘bracht voort’) kan het woord vader slaan op een letterlijke vader, een grootvader of een eerdere voorvader (Mt 1:8, 11).

Jezus: Komt overeen met de Hebreeuwse naam Jesua of Jozua, een verkorte vorm van Jehosua, dat ‘Jehovah is redding’ betekent.

als vervulling van wat Jehovah via zijn profeet had gezegd: Deze en vergelijkbare uitdrukkingen komen in Mattheüs’ evangelie veel voor, blijkbaar om voor het Joodse publiek Jezus’ rol als de beloofde Messias te beklemtonen (Mt 2:15, 23; 4:14; 8:17; 12:17; 13:35; 21:4; 26:56; 27:9).

Jehovah: Het citaat dat volgt in vers 23 is genomen uit Jes 7:14, waar wordt gezegd dat het teken van Jehovah komt. (Zie App. C3 inleiding en Mt 1:22.) Dit is Mattheüs’ eerste aanhaling uit de Hebreeuwse Geschriften.

Luister!: Het Griekse woord idou, dat onder andere is vertaald met ‘luister’, ‘kijk’, ‘let op’, ‘op dat moment’ en ‘opeens’, wordt vaak gebruikt om de aandacht te vestigen op wat volgt. Het spoort de lezer aan om zich een voorstelling te maken van het tafereel of te letten op een detail in het verslag. Het wordt ook gebruikt voor nadruk of om iets nieuws of verrassends te introduceren. In de Griekse Geschriften komt het woord vooral voor in de evangeliën van Mattheüs en Lukas en in het boek Openbaring. In de Hebreeuwse Geschriften wordt een vergelijkbaar woord veel gebruikt.

maagd: Mattheüs citeert hier Jes 7:14 uit de Septuaginta, waar parthenos (iemand die nooit seksuele gemeenschap heeft gehad) gebruikt wordt als weergave van het Hebreeuwse woord ʽalmah, een ruimer begrip dat ‘maagd’ kan betekenen of gewoon ‘jonge vrouw’. Onder inspiratie gebruikt Mattheüs het Griekse woord voor maagd voor de moeder van Jezus.

Immanuël: Een Hebreeuwse naam die in Jes 7:14 en 8:8, 10 voorkomt. Immanuël is een van de profetische titels waaraan de Messias te herkennen zou zijn.

Jehovah: Zie aantekening bij Mt 1:20 en App. C3 inleiding en Mt 1:24.

Jehovah’s engel: Deze uitdrukking komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor, te beginnen in Ge 16:7. In vroege exemplaren van de Septuaginta wordt het Griekse woord aggelos (engel, boodschapper) gevolgd door Gods naam in Hebreeuwse letters. Zo wordt de uitdrukking in Za 3:5, 6 weergegeven in een exemplaar van de Septuaginta dat gevonden is in Nachal Chever (Israël) en dat wordt gedateerd tussen 50 v.Chr. en 50 n.Chr. (Zie App. C.) Een aantal Bijbelvertalingen heeft Gods naam in dit vers behouden in hun weergave van de uitdrukking ‘Jehovah’s engel’. (Zie App. A5 en App. C3 inleiding en Mt 1:20.)

had geen gemeenschap met: Lett.: ‘kende niet’. In het Bijbelse Grieks kan het werkwoord kennen gebruikt worden als eufemisme voor seksuele gemeenschap. Dat geldt ook voor het Hebreeuwse werkwoord voor kennen dat in Ge 4:1, 1Sa 1:19 en andere verzen is weergegeven als ‘gemeenschap hebben met’.

Media

Belangrijke gebeurtenissen in Mattheüs
Belangrijke gebeurtenissen in Mattheüs

De gebeurtenissen staan zo mogelijk in chronologische volgorde

Elk evangelie heeft een kaart met een andere reeks gebeurtenissen

1. Jezus wordt in Bethlehem geboren (Mt 2:1; Lu 2:4-6)

2. Jezus wordt in de woestijn van Judea door Satan op de proef gesteld (Mt 4:1-3; Mr 1:12, 13; Lu 4:1-4)

3. Jezus begint zijn eerste predikingstocht door Galilea met zijn eerste vier discipelen, waarschijnlijk in de omgeving van Kapernaüm (Mt 4:23; Mr 1:38, 39; Lu 4:42, 43)

4. In de buurt van Kapernaüm nodigt Jezus Mattheüs uit (Mt 9:9; Mr 2:14; Lu 5:27, 28)

5. Jezus houdt de Bergrede in het heuvelland bij Kapernaüm (Mt 5:1, 2; Lu 6:17, 20)

6. Aan de oostkant van het Meer van Galilea treft Jezus mannen aan die door demonen bezeten zijn; demonen worden in varkens gestuurd (Mt 8:28, 31, 32; Mr 5:1, 2, 11-13; Lu 8:26, 27, 32, 33)

7. Jezus wordt verworpen door mensen uit zijn eigen stad, Nazareth (Mt 13:54-57; Mr 6:1-3)

8. Jezus maakt zijn derde predikingstocht door Galilea, mogelijk vanuit de omgeving van Nazareth (Mt 9:35, 37, 38; Mr 6:6, 7; Lu 9:1, 2)

9. Johannes de Doper wordt gedood, kennelijk in Tiberias (Mt 14:10; Mr 6:27)

10. Na een reis door het gebied van Tyrus en Sidon voedt Jezus zo’n 4000 mannen aan de oostkant van het Meer van Galilea (Mt 15:29, 36-38; Mr 8:1, 2, 6, 9)

11. Jezus gaat naar het gebied van Magadan; de farizeeën en sadduceeën vragen om een teken uit de hemel (Mt 15:39; 16:1, 2, 4; Mr 8:10-12)

12. In het gebied van Cesarea Filippi zegt Petrus dat Jezus de Christus is; Jezus belooft Petrus de sleutels van het Koninkrijk (Mt 16:13-16, 19)

13. Jezus’ transfiguratie, mogelijk op een uitloper van de Hermon (Mt 17:1, 2; Mr 9:2, 3; Lu 9:28, 29)

14. Jezus voorspelt opnieuw zijn dood en opstanding, mogelijk in Perea (Mt 20:17-19; Mr 10:32-34; Lu 18:31-33)

15. Jezus arriveert in Bethanië; Maria giet olie over Jezus uit (Mt 26:6, 7, 12, 13; Mr 14:3, 8, 9; Jo 12:1, 3, 7, 8)

16. Op de Olijfberg vragen de discipelen naar het teken van Jezus’ aanwezigheid (Mt 24:3; Mr 13:3, 4; Lu 21:7)

17. In Jeruzalem stelt Jezus het Avondmaal van de Heer in (Mt 26:26-28; Mr 14:22-24; Lu 22:19, 20)

18. Judas heeft spijt en hangt zichzelf op; priesters kopen een veld dat later Bloedveld (Akeldama) wordt genoemd (Mt 27:3-8)

19. Jezus verschijnt vóór Pilatus in het paleis van de gouverneur (Mt 27:11-14; Mr 15:1, 2; Lu 23:1-3; Jo 18:33, 36, 37)

20. Jezus wordt begraven (Mt 27:57-60; Mr 15:43-46; Lu 23:50, 52, 53; Jo 19:38, 40-42)

21. In Galilea geeft Jezus de opdracht discipelen te maken (Mt 28:16-20)

Video Inleiding tot Mattheüs
Video Inleiding tot Mattheüs
Een huis in de eerste eeuw
Een huis in de eerste eeuw

In de eerste eeuw werden in Israël verschillende bouwtechnieken gebruikt, afhankelijk van de financiële mogelijkheden van de bouwer en de beschikbaarheid van materialen. Veel kleine huizen werden gebouwd van kleistenen (van in de zon gedroogd leem) of van ruw uitgehouwen natuurstenen. De binnenmuren waren vaak bepleisterd. De vloer bestond meestal uit aangestampte aarde, maar was soms geplaveid. Het dak was gemaakt van houten balken die ondersteund werden door palen. Over de balken werden takken, riet en daksparren gelegd. Daarop kwam als pleisterlaag een laag aangedrukte aarde, waardoor het dak redelijk waterdicht was. De bewoners konden buitenom naar het dak via een trap, of in armere huizen via een ladder. Arme mensen hadden heel weinig meubels.