Volgens Mattheüs 9:1-38
Voetnoten
Aantekeningen
zijn eigen stad: Dat wil zeggen Kapernaüm, Jezus’ thuisbasis in de regio (Mt 4:13; Mr 2:1). Deze stad lag niet ver van Nazareth, waar hij was opgegroeid, van Kana, waar hij water in wijn veranderde, van Naïn, waar hij de zoon van een weduwe uit de dood opwekte, en ook van de omgeving van Bethsaïda, waar hij door een wonder zo’n 5000 mannen te eten gaf en het gezichtsvermogen van een blinde herstelde.
hun geloof zag: Uit het gebruik van het meervoudige voornaamwoord ‘hun’ blijkt dat Jezus het grote geloof van de hele groep zag, en niet alleen dat van de verlamde man.
mijn zoon: Of ‘kind’. Door Jezus gebruikt als een uitdrukking van genegenheid (2Ti 1:2; Tit 1:4; Flm 10).
Wat is bijvoorbeeld makkelijker?: Het zou makkelijker voor iemand zijn om te zeggen dat hij zonden kon vergeven, want er zou geen zichtbaar bewijs nodig zijn om zo’n bewering te staven. Maar om Sta op en loop te zeggen, was een wonder nodig waaraan iedereen kon zien dat Jezus ook de macht heeft om zonden te vergeven. In dit verslag en in Jes 33:24 wordt ziekte in verband gebracht met onze zondige toestand.
Mensenzoon: Of ‘Zoon van een mens’. Deze uitdrukking komt in de evangeliën zo’n 80 keer voor. Jezus paste die op zichzelf toe, blijkbaar om te beklemtonen dat hij echt een mens was, geboren uit een vrouw, en dat hij een passende menselijke tegenhanger van Adam was, met de macht om de mensheid te verlossen van zonde en de dood (Ro 5:12, 14, 15). Deze term laat ook uitkomen dat Jezus de Messias was, de Christus (Da 7:13, 14; zie Woordenlijst).
Mensenzoon: Zie aantekening bij Mt 8:20.
zonden te vergeven . . .: De puntjes geven aan dat Jezus zijn zin niet afmaakte, waarna hij zijn bewering op een krachtige manier staafde door de man in het openbaar te genezen.
Mattheüs: De Griekse naam die met ‘Mattheüs’ wordt weergegeven, is waarschijnlijk een verkorte vorm van de Hebreeuwse naam die wordt weergegeven met ‘Mattithja’ (1Kr 15:18), dat ‘geschenk van Jehovah’ betekent.
Mattheüs: Staat ook bekend als Levi. (Zie aantekeningen bij Mr 2:14 en Lu 5:27.)
belastingkantoor: Of ‘tolhuis’. Dit kon een klein gebouw of een hutje zijn waar de belastinginner zat om belasting te innen op in- en uitvoer en op goederen die door handelaars werden vervoerd. Het belastingkantoor van Mattheüs bevond zich in of bij Kapernaüm.
Mattheüs: Zie aantekeningen bij Mt Titel en 10:3.
Wees mijn volgeling: Zie aantekening bij Mr 2:14.
Wees mijn volgeling: Het Griekse werkwoord dat in deze aansporing wordt gebruikt, heeft als grondbetekenis ‘meegaan’, ‘achternagaan’, maar hier betekent het ‘iemand volgen als discipel’.
waren (...) aan het eten: Of ‘lagen (...) aan tafel aan’. Met iemand aan tafel aanliggen duidde op een hechte band met die persoon. De Joden in Jezus’ tijd zouden normaal gesproken nooit met een niet-Jood aan tafel aanliggen of eten.
belastinginners: Veel Joden inden belasting voor de Romeinse overheid. Mensen hadden een hekel aan deze Joden omdat ze samenwerkten met een gehate overheerser en omdat ze meer geld afpersten dan het officiële belastingtarief. Belastinginners werden meestal door andere Joden gemeden en gelijkgesteld met zondaars en prostituees (Mt 11:19; 21:32).
het huis: Dit verwijst naar het huis van Mattheüs (Mr 2:14, 15; Lu 5:29).
aan het eten: Zie aantekening bij Mr 2:15.
belastinginners: Zie aantekening bij Mt 5:46.
zondaars: De Bijbel zegt dat alle mensen zondaars zijn (Ro 3:23; 5:12). Het woord wordt hier dus specifieker gebruikt, kennelijk voor mensen die de reputatie hadden dat ze zonden beoefenden, misschien van morele of criminele aard (Lu 7:37-39; 19:7, 8). Dit woord werd ook toegepast op niet-Joden, en de farizeeën gebruikten het voor Joden die zich niet aan de rabbijnse tradities hielden (Jo 9:16, 24, 25).
barmhartigheid en geen slachtoffers: Jezus verwijst twee keer naar deze woorden uit Ho 6:6 (hier en in Mt 12:7). Mattheüs, een verachte belastinginner die een goede vriend van Jezus werd, is de enige evangelieschrijver die dit citaat vermeldt en ook de illustratie van de slaaf die niet vergeeft (Mt 18:21-35). In zijn evangelie laat hij uitkomen dat Jezus herhaaldelijk benadrukte dat slachtoffers samen moeten gaan met barmhartigheid.
de gewoonte om te vasten: Zie aantekening bij Mt 6:16.
vasten: Zich een bepaalde periode onthouden van voedsel. (Zie Woordenlijst.) Jezus heeft zijn discipelen nooit opgedragen om te vasten, maar hij heeft ze ook niet gezegd dit gebruik volledig te mijden. Onder de wet van Mozes was vasten voor Joden met de juiste motivatie een manier om zich voor Jehovah te vernederen en te laten zien dat ze berouw hadden van hun zonden (1Sa 7:6; 2Kr 20:3).
vrienden van de bruidegom: Lett.: ‘zonen van het bruidsvertrek’, een idioom voor bruiloftsgasten maar vooral voor de vrienden van de bruidegom.
wijn in (...) wijnzakken: In Bijbelse tijden was het gebruikelijk om wijn te bewaren in zakken van dierenhuid (1Sa 16:20). Ze werden gemaakt van de huid van een heel dier, zoals een schaap of een geit. Oude leren wijnzakken werden hard en minder elastisch. Nieuwe wijnzakken konden uitrekken en uitzetten, waardoor ze bestand waren tegen de druk die ontstond bij het fermentatieproces van nieuwe wijn. (Zie Woordenlijst.)
hem eer ging bewijzen: Of ‘zich voor hem neerboog’, ‘hem eerde’. Ook in de Hebreeuwse Geschriften wordt gezegd dat mensen zich neerbogen als ze profeten, koningen of andere vertegenwoordigers van God ontmoetten (1Sa 25:23, 24; 2Sa 14:4-7; 1Kon 1:16; 2Kon 4:36, 37). Deze man besefte blijkbaar dat hij sprak met een vertegenwoordiger van God die het vermogen had mensen te genezen. Het was passend om zich neer te buigen uit respect voor Jehovah’s toekomstige koning (Mt 9:18; zie voor meer informatie over het Griekse woord dat hier wordt gebruikt de aantekening bij Mt 2:2).
een leider: De naam van deze ‘leider’ (Grieks: archon), Jaïrus, wordt vermeld in het parallelverslag in Markus en in Lukas, waar hij een bestuurder van de synagoge wordt genoemd (Mr 5:22; Lu 8:41).
hem eer bewees: Of ‘zich voor hem neerboog’, ‘hem eerde’. (Zie aantekening bij Mt 8:2.)
bloedvloeiingen: Waarschijnlijk een chronische menstruatiebloeding. Onder de wet van Mozes was de vrouw door deze aandoening ceremonieel onrein. Daarom hoorde ze anderen niet aan te raken (Le 15:19-27).
dochter: Het enige opgetekende geval waar wordt vermeld dat Jezus een vrouw rechtstreeks aansprak met ‘dochter’, misschien vanwege de gevoelige situatie en omdat ze beefde (Lu 8:47). Met deze uitdrukking van genegenheid, die niets zegt over de leeftijd van de vrouw, gaf Jezus blijk van zijn tedere zorg voor haar.
is niet gestorven, ze slaapt: Zie aantekening bij Mr 5:39.
is niet gestorven, het slaapt: In de Bijbel wordt de dood vaak met de slaap vergeleken (Ps 13:3; Jo 11:11-14; 1Kor 7:39, vtn.; 15:51; 1Th 4:13; zie aantekening bij Han 7:60). Jezus ging het meisje weer tot leven brengen, dus hij heeft dit misschien gezegd omdat hij wilde demonstreren dat mensen uit de dood kunnen worden teruggebracht net zoals ze uit een diepe slaap kunnen worden gewekt. Jezus’ macht om het meisje op te wekken kwam van zijn Vader, ‘die de doden levend maakt en die over de dingen die niet zijn spreekt alsof ze er zijn’ (Ro 4:17).
zoon van David: Dit laat uitkomen dat Jezus de erfgenaam is van het Koninkrijksverbond dat met David werd gesloten en dat door iemand in de afstammingslijn van David vervuld zou worden (2Sa 7:11-16; Ps 89:3, 4).
David, de koning: Hoewel er meerdere koningen in deze afstammingslijn zijn opgenomen, is David de enige die met de titel koning wordt genoemd. De koninklijke dynastie van Israël stond ook bekend als ‘het huis van David’ (1Kon 12:19, 20). Door Jezus in vers 1 de ‘zoon van David’ te noemen, beklemtoont Mattheüs het Koninkrijksthema en laat hij zien dat Jezus de erfgenaam is van het koningschap dat was beloofd in het verbond met David (2Sa 7:11-16).
Zoon van David: Door Jezus de ‘Zoon van David’ te noemen, geven deze mannen uiting aan hun geloof dat Jezus de erfgenaam van de troon van David is en dus de Messias is. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 6.)
gaf onderwijs (...) predikte: Onderwijzen verschilt van prediken in die zin dat een onderwijzer meer doet dan iets verkondigen. Hij geeft instructies en uitleg, gebruikt overtuigende argumenten en voert bewijzen aan. (Zie aantekeningen bij Mt 3:1 en 28:20.)
het goede nieuws: De eerste keer dat het Griekse euaggelion voorkomt, dat in sommige Bijbelvertalingen met ‘evangelie’ wordt weergegeven. Het verwante Griekse euaggelistes, dat met ‘evangelieprediker’ wordt vertaald, betekent ‘verkondiger van goed nieuws’ (Han 21:8; Ef 4:11, vtn.; 2Ti 4:5, vtn.).
onderwees (...) predikte: Zie aantekening bij Mt 4:23.
het goede nieuws: Zie aantekening bij Mt 4:23.
kreeg hij medelijden: Van het Griekse werkwoord splagchnizomai, dat verwant is aan het woord voor ingewanden (splagchna). Het duidt op een gevoel dat diep binnen in het lichaam wordt ervaren, een intense emotie. Het is een van de krachtigste woorden in het Grieks voor het gevoel van medelijden.
verwaarloosd: Het Griekse woord betekende oorspronkelijk ‘gestroopt’ of ‘van huid ontdaan’. Het bracht de gedachte over van schapen waarvan de huid was opengereten door wilde dieren of was opengehaald terwijl ze langs doornstruiken en scherpe rotsen liepen. De term kreeg de figuurlijke betekenis ‘slecht behandeld, lastiggevallen, verwond’.
slecht behandeld: Of ‘heen en weer gedreven’. Dit roept het beeld op van schapen die worden neergegooid — hulpeloos en uitgeput. Figuurlijk wordt hier de gedachte overgebracht dat de menigte terneergeslagen, verwaarloosd en hulpeloos was.
Media
1. Vlakte van Gennesareth. Deze vruchtbare vlakte had de vorm van een driehoek van zo’n 5 bij 2,5 km. Langs de oever in dit gebied nodigde Jezus de vissers Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes uit om samen met hem te gaan prediken (Mt 4:18-22).
2. Volgens de traditie heeft Jezus hier de Bergrede uitgesproken (Mt 5:1; Lu 6:17, 20).
3. Kapernaüm. Jezus ging in deze stad wonen, en in of bij Kapernaüm vond hij Mattheüs (Mt 4:13; 9:1, 9).
Nadat Jezus onderwijs heeft gegeven aan een menigte in Kapernaüm, ziet hij de belastinginner Mattheüs bij het belastingkantoor zitten. Mensen hadden een hekel aan belastinginners omdat velen van hen op een oneerlijke manier rijk werden ten koste van het volk. Maar Jezus ziet iets goeds in Mattheüs en nodigt hem uit om zijn volgeling te worden. Mattheüs gaat meteen op de uitnodiging in en wordt daarmee de vijfde discipel die zich bij Jezus aansluit in zijn bediening (Lu 5:1-11, 27, 28). Later koos Jezus hem uit als een van de 12 apostelen (Mt 10:2-4; Mr 3:16-19). Mattheüs’ achtergrond komt duidelijk naar voren in het evangelie dat hij schreef. Hij is bijvoorbeeld heel specifiek als het gaat om geld, cijfers en waarden (Mt 17:27; 26:15; 27:3). Hij laat ook uitkomen hoe barmhartig God is, die hem als verachte belastinginner de kans gaf om tot berouw te komen en een prediker van het goede nieuws te worden (Mt 9:9-13; 12:7; 18:21-35).
Wijnzakken waren vaak gemaakt van de volledige huid van een schaap, geit of rund. De kop en de poten van het dode dier werden eraf gesneden, waarna de huid er voorzichtig af werd gestroopt zodat de buik niet opengemaakt hoefde te worden. Nadat de huid gelooid was, werden de openingen dichtgenaaid. De nek of een poot van het dier werd niet dichtgenaaid en diende als opening, die werd afgesloten met een stop of werd dichtgebonden met een stuk touw. Zakken van dierenhuid werden niet alleen gebruikt om wijn in te bewaren of te vervoeren, maar ook melk, boter, kaas, olie en water.
In deze reconstructie zijn wat kenmerken verwerkt van de eerste-eeuwse synagoge in Gamla, zo’n 10 km ten noordoosten van het Meer van Galilea. De afbeelding geeft een idee van hoe een synagoge er toen misschien heeft uitgezien.